Tot die datum waren de volgende tarieven van toepassing:
Van |
Tot |
Percentage |
1 januari 2004 |
31 december 2004 |
0,5% |
1 januari 2005 |
30 juni 2005 |
1% |
1 juli 2005 |
31 december 2005 |
2,5% |
1 januari 2006 |
31 maart 2007 |
5,63% |
1 april 2007 |
31 mei 2009 |
10,7% |
1 juni 2009 |
31 december 2015 |
15,60% |
1 januari 2016 |
|
22,8% |
Dit percentage wordt toegepast op het totaal van de belastbare bezoldigingen van al de werknemers samen die voldoen aan de toekenningsvoorwaarden voor de vrijstelling tijdens de periode waarop de aangifte van de voorheffing betrekking heeft[2].
Ploegenarbeid werken in onroerende staat (bouw- en aanverwante sectoren)
Bovenvermeld vrijstellingspercentage is in deze context om budgettaire redenen beperkter dan bij gewone ploegenarbeid. Het wordt hier echter wel stapsgewijs als volgt opgetrokken:
- In 2018 : 3% van het totaal van de belastbare bezoldigingen van al de betrokken werknemers samen
- In 2019 : dit percentage werd opgetrokken tot 6%
- Sinds 1 januari 2020 : dit percentage bedraagt 18%
“Individuele benadering” doorbroken
Sinds 2018[3] wordt de zogenaamde “individuele benadering” doorbroken. Met name wanneer in hoofde van een werknemer die bezoldigingen heeft die in aanmerking komen voor deze vrijstelling nog een overschot bestaat van bedrijfsvoorheffing (met betrekking tot die bezoldigingen), dan zal dit overschot- in tegenstelling tot voordien- worden overgeheveld naar één of meerdere werknemers die een tekort hebben. Omwille van die reden wordt het percentage van de vrijstelling (zie bovenstaand) berekend op “het totaal van de belastbare bezoldigingen van al de betrokken werknemers samen.
Let op!
Door de splitsing van de vrijstellingen voor nacht- en ploegenarbeid moet de berekening nu afzonderlijk gemaakt worden, enerzijds op het totaal van de belastbare bezoldigingen van alle werknemers die in aanmerking komen voor de vrijstelling voor nachtarbeid en anderzijds op het totaal van de belastbare bezoldigingen van alle werknemers die in aanmerking komen voor de vrijstelling voor ploegenarbeid.
[1] Artikel 275/5, § 1, 1ste lid van het WIB 1992. Dit (theoretisch) percentage is echter hoger dan het percentage van de vrijstelling dat voor heel wat werknemers effectief kan toegepast worden. Dit heeft te maken met het feit dat deze vrijstelling per individu wordt toegepast en niet op bedrijfsniveau. Veel werknemers hebben immers te weinig aan in te houden bedrijfsvoorheffing (bv. wegens laag loon, andere reeds toegepaste vrijstellingen van doorstorting van bedrijfsvoorheffing), waaruit blijkt dat het systeem van de gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing haar grenzen bereikt heeft. Diverse bedrijven missen dan ook een deel van de beoogde taxshift- lastenverlaging.
[2] Artikel 275, §1, 2de lid van het WIB 1992.
[3] Wet van 26 maart 2018 betreffende de versterking van de economische groei en de sociale cohesie, Belgisch Staatsblad van 30 maart 2018 (“beperkte” relancewet).