De derden kunnen zich daarentegen wel tegen de werkgever keren op grond van het vermoeden van aansprakelijkheid dat voortvloeit uit het Burgerlijk Wetboek. Hierin wordt namelijk bepaald dat zij die anderen tewerkstellen, burgerrechtelijk aansprakelijk zijn voor de schade die door hun werknemers wordt veroorzaakt tijdens het werk dat door hen wordt opgelegd.
De werkgever kan echter niet strafrechtelijk aansprakelijk gesteld worden voor de inbreuken die zijn werknemers begaan.
Sinds 1 januari 2025 is de (quasi)immuniteit van de werknemer voor zijn buitencontractuele aansprakelijkheid niet langer onbeperkt. Een werknemer die door bedrog, zware fout of herhaaldelijk lichte fouten schade veroorzaakt aan een derde (klant van zijn werkgever) kan voortaan rechtstreeks door deze derde aansprakelijk gesteld worden. De werknemer kan zich wel beroepen op de verweermiddelen/clausules die in het contract tussen zijn werkgever en de opdrachtgever (klant) werden opgenomen. De werkgever kan deze buitencontractuele aansprakelijkheid van zijn werknemer ook volledig uitsluiten of beperken in zijn (handels)contract met de derde.
Meer info hierover vind je in dit artikel.