Inloggen
Service & Contact Securex.be
Inloggen

Wat zijn de voorwaarden om fiscaal ten laste te zijn?

Een persoon kan alleen als daadwerkelijk ten laste worden beschouwd als hij tot één van de bovenvermelde categorieën behoort en aan bepaalde voorwaarden voldoet.

Laatst bijgewerkt op 7 mei 2025
Deze pagina wordt momenteel bijgewerkt naar aanleiding van het federaal regeerakkoord (2025-2029).

De hieronder vermelde bedragen over de nettobestaansmiddelen van studenten zijn nog niet officieel. Ze zijn gepland in het regeerakkoord, maar moeten nog in wetteksten worden vastgelegd.

Deel uitmaken van het gezin op 1 januari van het aanslagjaar 

Concreet betekent dit dat de persoon op 1 januari van het aanslagjaar werkelijk en duurzaam samenwoont met de belastingplichtige.  Het is niet noodzakelijk om gedurende het volledige jaar te hebben samengewoond, maar de belastingplichtige moet regelmatig hebben bijgedragen in de kosten van voeding, kledij, gezondheidszorgen.  De naleving van deze voorwaarde wordt gecontroleerd op basis van de feitelijke elementen die specifiek zijn voor elke situatie.

Geen beroepsinkomsten ontvangen die een beroepskost uitmaken ten laste van de belastingplichtige

De personen die deel uitmaken van het gezin van de belastingplichtige en die beroepsinkomsten verkrijgen die voor die laatste beroepskosten zijn (in het kader van een éénmanszaak), kunnen niet als persoon ten laste van die belastingplichtige worden beschouwd [1]. Anders gezegd, personen die een loon ontvangen dat als beroepskost in mindering kan gebracht worden door de belastingplichtige, kunnen nooit ten laste zijn van deze laatste persoon.

Men kan echter wel fiscaal ten laste zijn van een bedrijfsleider van een vennootschap die hen tewerkstelt. De bezoldiging betreft dan immers een beroepskost voor de vennootschap en niet voor de belastingplichtige zelf.

Als student-zelfstandige geen loon als bedrijfsleider ontvangen dat een beroepskost uitmaakt in hoofde van een vennootschap

De student-zelfstandige kan, als hij deel uitmaakt van het gezin van de bedrijfsleider (de belastingplichtige), niet meer worden beschouwd als kind ten laste van deze laatste voor zover hij een loon als bedrijfsleider ontvangt. Dit loon moet een beroepskost uitmaken van de vennootschap die wordt gecontroleerd [2] door de belastingplichtige. Deze laatste is rechtstreeks of onrechtstreeks een bedrijfsleider [3] van de vennootschap.

Deze bepaling is niet van toepassing:

  • Als de bezoldiging van de student-zelfstandige geen 2000 euro bruto (bedrag wordt niet geïndexeerd) bedraagt en
  • Als ze niet meer uitmaakt dan de helft van zijn belastbare inkomsten. Onderhoudsuitkeringen worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van deze regel

Geen netto-bestaansmiddelen hebben die hoger zijn dan een bepaalde grens

Maximumbedrag van netto-bestaansmiddelen

Om als ten laste te worden beschouwd, mogen de personen tijdens het belastbaar tijdperk geen netto-belastbaar bedrag aan bestaansmiddelen hebben van meer dan 1.800 euro (te indexeren [4]).

Tot nu toe werd het maximumbedrag aan nettobestaansmiddelen om fiscaal ten laste te worden beschouwd op 1 januari van elk jaar aangepast aan de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen. Voor het inkomstenjaar 2025 was dit bedrag vastgesteld op 4.100 euro. Bovendien was dit maximumbedrag aan nettobestaansmiddelen verschillend naargelang van de gezinssituatie van de student.

Met het regeerakkoord wordt deze bovengrens vanaf 1 januari 2025 opgetrokken tot 12.000 euro (geïndexeerd bedrag voor het aanslagjaar 2026) voor alle studenten, ongeacht hun gezinssituatie.

Concreet betekent dit dat studenten hogere nettobestaansmiddelen mogen hebben en toch fiscaal ten laste van hun ouders blijven.

Door de tijdelijke verhoging van het jaarlijkse maximumaantal uren studentenarbeid van 475 naar 600 in 2023 en 2024 was al besloten om de nettobestaansmiddelen waarover een kind voor die jaren kon beschikken, te verhogen. De bovengrens van de nettobestaansmiddelen werd toen verhoogd tot 7.010 euro voor 2023 (aanslagjaar 2024) en tot 7.290 euro voor 2024 (aanslagjaar 2025), en dit voor alle kinderen, ongeacht hun gezinssituatie.

Inkomsten die binnen het begrip bestaansmiddelen vallen

De netto-bestaansmiddelen zijn alle regelmatige of occasionele inkomsten die al dan niet belastbaar zijn, met inbegrip van lonen, inkomsten van onroerende goederen, achterstallen, vakantiegeld, gewaarborgd inkomen [5]…

Roerende of onroerende goederen van minderjarige kinderen waarvan de ouders het wettelijk genot hebben, zijn niet begrepen in de berekeningsgrondslag van de netto-bestaansmiddelen van het kind.

Ook de inkomsten van het kind waarvan de ouders (als wettelijke beheerders) het wettelijk genot hebben [6], neemt de fiscus niet op in de berekeningsgrondslag van de eigen bestaansmiddelen van het kind.

Het wettelijk genot neemt een einde bij de meerderjarigheid of de ontvoogding van de jongere en het strekt zich niet uit tot de goederen die de kinderen door afzonderlijke arbeid en nijverheid verwerven, noch tot die welke hun geschonken of vermaakt worden onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de vader of moeder daarvan het genot niet zullen hebben [7].

Inkomsten uitgesloten van het begrip bestaansmiddelen [8]

De volgende inkomsten vallen niet onder het begrip netto-bestaansmiddelen:

  • De wettelijke kinderbijslagen, kraamgelden en adoptiepremies
  • De studiebeurzen (met uitzondering van doctoraatsbeurzen) en de premies voor het voorhuwelijkssparen
  • De tegemoetkomingen ten laste van de Schatkist toegekend aan gehandicapten
  • De pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen ten belope van € 33.050 (voor inkomstenjaar 2025) verkregen door ascendenten en zijverwanten tot de 2de graad die de leeftijd van 66 jaar hebben bereikt en 'zorgbehoevend' zijn.  Deze personen moet als een andere persoon ten laste worden beschouwd
  • De bezoldigingen verkregen door gehandicapten ingevolge hun tewerkstelling in een erkende beschutte werkplaats
  • De uitkeringen of aanvullende uitkeringen tot onderhoud die ter uitvoering van een gerechtelijke beslissing waarbij het bedrag ervan met terugwerkende kracht wordt vastgesteld of verhoogd aan de belastingplichtige zijn betaald na het belastbare tijdperk waarop ze betrekking hebben
  • De uitkeringen tot onderhoud, de overlevingspensioenen toegekend aan wezen in de publieke sector en de wezenrenten [9 toegekend aan de kinderen ten belope van € 4.100 per jaar (voor inkomstenjaar 2025)
  • NEW (vanaf aanslagjaar 2022) : overlevingspensioenen aan wezen in de publieke sector en wezenrenten waarvan de uitbetaling of toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop ze in werkelijkheid betrekking hebben[10]
  • De bezoldigingen verkregen door studenten, alsook de baten, winsten en bezoldigingen van bedrijfsleiders tot stand gebracht of vergaard door de studenten-zelfstandigen [11] ten belope van 6.840 euro per jaar (voor inkomstenjaar 2025)

Bepaling van het nettobedrag van de bestaansmiddelen

Het bedrag van de in acht te nemen bestaansmiddelen is een nettobedrag.

Om dat nettobedrag te bepalen, neemt men het bruto-bedrag, verminderd met:

  • Hetzij de werkelijke beroepskosten (gestaafd door bewijsstukken)
  • Hetzij de forfaitaire kosten gelijk aan 20% van de bruto-bestaansmiddelen

In geval van baten of van inkomsten als loontrekkende bedragen de aftrekbare minimumkosten € 250 (voor inkomstenjaar 2025) .

Voorbeeld

Een 20-jarige student ontving in 2025 de volgende inkomsten:

Gewone bezoldiging ontvangen in het kader van een arbeidsovereenkomst € 1.400
Bezoldiging verkregen ingevolge een overeenkomst voor studenten € 3.800
Huurinkomen (hij is eigenaar van een niet bebouwd terrein – kadastraal inkomen € 200) € 3.200

Er zijn geen werkelijke kosten.

Berekening van de netto-bestaansmiddelen

Huur

Brutobedrag

€ 3.200

 

 

Aftrekbare kosten (-20% van het bruto)

 

-  € 640

 

Nettobedrag bestaansmiddelen

 

 

€ 2.560

Bezoldigingen en baten

A. Brutobedrag studentencontract

€ 3.800

 

 

Vrijgesteld bedrag (art 143, 7°)

 

- € 6.840

 

In aanmerking te nemen verschil voor de berekening van de bruto-bestaansmiddelen

 

 

€ 0

B. Brutobedrag arbeidscontract

 

 

€ 1.400

Totaal bruto bestaansmiddelen (bezoldiging en baten)(0+1.400) =

 

 

€ 1.400

Forfaitaire aftrekbare kosten (20% van € 1.400) = € 280 met een minimum van € 570

 

- € 570

 

Nettobedrag van de bestaansmiddelen afkomstig van de beroepsactiviteit

 

 

€ 830

Totaal van de netto-bestaansmiddelen van de student: (€ 2.560 + € 830)  = € 3.390.

Het nettobedrag van de bestaansmiddelen is lager dan het grensbedrag van 12.000 euro (inkomsten 2025). Bijgevolg kan de student als kind ten laste worden beschouwd. 

[1] Art. 145, 1° van het WIB 1992.

[2] In de zin van artikel 1:14 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen.

[3] In de zin van artikel 32 lid 1 van  het WIB 1992.

[4] € 12.000 voor het inkomstenjaar 2025, aanslagjaar 2026.

[5] Com. IB. nr. 136/26.

[6] Com. IB. nr. 136/25.

[7] Art 387 B.W.

[8] Art 143 van het WIB.

[9] Wet van 6 maart 2018 tot wijziging van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 wat de bestaansmiddelen van wezen betreft ; Belgisch Staatsblad van 15 maart 2018. Art. 143, 6° WIB 1992.

[10] Wet van 31 juli 2023 houdende diverse fiscale bepalingen (1), Belgisch Staatsblad van 23 augustus 2023

[11] Art 143, 7° van het WIB 1992.

Alle artikelen over Wat verstaat men onder persoon die fiscaal ten laste is?